
Dief in de nacht
De windstoten van de aanwakkerende novemberstorm beuken tegen haar lijf. Ze kan zich maar nauwelijks staande houden op de helling van de majestueuze zeedijk die de woest tegen het basalt bonkende zee, nauwelijks tien meter schuin onder haar, tot het uiterste lijkt te tergen met zijn onverzettelijkheid. Ze trekt haar jas nog steviger dicht, maar de kou kruipt evengoed haar lichaam binnen. In haar gezicht voelt ze de nevel van het opspattende zeewater en ze snuift de geur op van zout en zeewier. “Kom hier, als je durft!” lijken de woeste golven haar toe te bulderen. “Kom hier! Dan grijpen we je alsnog!”
Ze laat zich niet intimideren. Niet meer. Niet door het water. Niet door het spookbeeld van het verleden, de twee wijd open lichtblauwe ogen die in de donkere diepte verdwijnen. Niet door haar ouders, die hun loodzware stempel op haar leven hebben gedrukt met de naargeestige nagedachtenis aan hun jongste kind, te vaak vergetend dat ze nog een kind hadden. Niet door haar verdere familie, die maar het liefste doet alsof ze niet bestaat. Ze is oud genoeg om eindelijk aan alles en iedereen maling te hebben. Om eindelijk alles een plaats te geven.
Ze sluit haar ogen en hoort de wind te keer gaan, zoals toen. Zes jaar was ze, en de wereld was een veilige plek – tot die nacht, 72 jaar geleden.
Het oorspronkelijke korte verhaal wordt veranderd in een korte roman. U kunt wekelijks een nieuw hoofdstuk verwachten.

Schelden doet geen zeer
Op het schoolplein mag ik bij een groepje van zes meisjes staan. Als ik iets zeg, lachen ze hard. Ik zeg maar liever niets. Ze vragen me nooit op verjaardagsfeestjes. Maar dat vind ik niet erg. Ik kan slecht tegen drukte. Ik ben altijd blij als de pauze voorbij is en de schooldeur weer opengaat. Met rekenen heb ik meestal een tien. Het lijkt wel of de meester dat niet leuk vindt. Daarom maak ik soms maar wat foutjes.
Zolang ik nog zal leven
“Blijf je niet te lang weg, schat... morgen om zes uur rijden, toch?”
“OK Jessie...” riep ik terug, voordat ik de voordeur achter me dicht trok. “Ben zó terug!”
In de supermarkt had ik mijn scheermesjes snel gekocht. Ik wilde weer naar buiten, toen ik opeens als versteend bleef staan.
Aan de andere kassa stond een vrouw een rolletje pepermunt af te rekenen. Ze borg haar portemonnee op, streek een lok van haar krullende blonde haar uit haar gezicht, draaide zich om en keek me aan met haar helderblauwe ogen.
Stilte... als in een stopgezette film.
“Erik...?”